23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwezelaechtig (L376p Linne)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stevele (L376p Linne)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
23506 |
laatste mis |
late mis:
late mis (L376p Linne)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19668 |
lade |
lade:
lāi̯ (L376p Linne)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
18147 |
lam |
lam:
lām (L376p Linne),
lammetje:
lɛmkǝ (L376p Linne),
schaapje:
šø̄pkǝ (L376p Linne)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33640 |
landerijen |
land:
lanjtj (L376p Linne),
veld:
vɛljtj (L376p Linne)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L376p Linne)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
34329 |
lang varken |
lang varken:
laŋk vɛrkǝ (L376p Linne)
|
Varken met een lange rug. [N 76, 20]
I-12
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langzaam (L376p Linne)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
geer löpt nog flink vuer eemes van eure
levtied (L376p Linne),
ouderdom:
geer löpt nog vuer eemes van eure
oajerdom (L376p Linne)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|