| 32503 |
mandenmakersmes |
steekmes:
stēkmɛs (P047p Loksbergen)
|
Mes waarmee het uiteinde van de wissen wordt aangepunt. Zie ook afb. 272. [N 40, 44]
II-12
|
| 32496 |
mandenmakersplank |
zitberd:
zet˱bɛt (P047p Loksbergen)
|
De plank waarop de mandenmaker zit tijdens het vlechten. Zie ook afb. 268. In Maastricht (Q 95) zat de mandenmaker op een bankje (bɛ̄ŋskǝ) en in Weert (L 289) op een stoeltje. In Stokkem (L 423) zat de mandenmaker niet op zijn knieën, maar leunde hij tegen een rugplank. [N 40, 76]
II-12
|
| 32495 |
mandenmakersschaar |
wissenscheer:
wesǝsxē̜r (P047p Loksbergen)
|
Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.]
II-12
|
| 33768 |
manen |
manen:
mǭnǝ (P047p Loksbergen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
| 18924 |
manier |
goesting:
gòisting (P047p Loksbergen),
trek:
trék (P047p Loksbergen)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18148 |
manken |
hinken:
hinkə (P047p Loksbergen),
pinken:
pinkə (P047p Loksbergen),
taffelen:
tàfələ (P047p Loksbergen)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17984 |
mankeren |
mankeren:
mànkijrə (P047p Loksbergen),
schelen:
schilə (P047p Loksbergen)
|
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17713 |
mannelijk geslachtsorgaan |
prul:
prul (P047p Loksbergen),
zak:
zaak (P047p Loksbergen)
|
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 34051 |
mannelijk kalf |
varrenkalf:
vē̜rǝ[kalf] (P047p Loksbergen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
| 34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (P047p Loksbergen),
weer:
wēi̯r (P047p Loksbergen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|