e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heulder heulder: hø̜̄jldǝr (Loksbergen) De persoon die de werkzaamheden aan de heulbank uitvoert, en dan met name het heulen, het uithollen van de klompen. [N 97, 64] II-12
heuldoppen heuldoppen: hø̜jldǫpǝ (Loksbergen) Het houtafval dat ontstaat bij de werkzaamheden aan de heulbank. [N 97, 27d] II-12
heulen heulen: hø̜jlǝ (Loksbergen) Op de heulbank met behulp van dopbeitel en klompenmakersboren de binnenkant van de klomp uithollen. Na het uitvoeren van de uithollingswerkzaamheden wordt aan de heulbank de binnenkant van de klompen nog met messen en haken bijgewerkt en glad afgewerkt. [N 97, 65; A 29, 2 add.] II-12
heulgat heulgat: hø̜jlgat (Loksbergen) Opening in de heulbank waarin het te heulen klompenpaar met behulp van verschillende stukken hout kan worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden, zodat de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. [N 97, 69] II-12
heup heup: h"p (Loksbergen) heup [ZND m] III-1-1
heupjicht flerecijn: fl"rəsijn (Loksbergen), fleuris: fluirəs (Loksbergen), geschot: gəschòt (Loksbergen) flerecijn (heupjicht; Fr. sciatique) [ZND 01u (1924)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte bult: bult (Loksbergen), hoogte: hyəxtə (Loksbergen) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [ZND 01 (1922)] III-4-4
hiel hak: hak (Loksbergen), hiel: hīl (Loksbergen), vessem: veͅssəm (Loksbergen) hak [ZND m] || hiel (van de voet) [ZND m] || hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)] III-1-1
hiernamaals als ge dood zijt: as gə doewət zèt (Loksbergen) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader hem heeft de aard naar zijn vader: hem heet den aət né ze vaoder (Loksbergen) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2