32379 |
heulder |
heulder:
hø̜̄jldǝr (P047p Loksbergen)
|
De persoon die de werkzaamheden aan de heulbank uitvoert, en dan met name het heulen, het uithollen van de klompen. [N 97, 64]
II-12
|
32383 |
heuldoppen |
heuldoppen:
hø̜jldǫpǝ (P047p Loksbergen)
|
Het houtafval dat ontstaat bij de werkzaamheden aan de heulbank. [N 97, 27d]
II-12
|
32380 |
heulen |
heulen:
hø̜jlǝ (P047p Loksbergen)
|
Op de heulbank met behulp van dopbeitel en klompenmakersboren de binnenkant van de klomp uithollen. Na het uitvoeren van de uithollingswerkzaamheden wordt aan de heulbank de binnenkant van de klompen nog met messen en haken bijgewerkt en glad afgewerkt. [N 97, 65; A 29, 2 add.]
II-12
|
32388 |
heulgat |
heulgat:
hø̜jlgat (P047p Loksbergen)
|
Opening in de heulbank waarin het te heulen klompenpaar met behulp van verschillende stukken hout kan worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden, zodat de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. [N 97, 69]
II-12
|
17645 |
heup |
heup:
h"p (P047p Loksbergen)
|
heup [ZND m]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
flerecijn:
fl"rəsijn (P047p Loksbergen),
fleuris:
fluirəs (P047p Loksbergen),
geschot:
gəschòt (P047p Loksbergen)
|
flerecijn (heupjicht; Fr. sciatique) [ZND 01u (1924)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
bult (P047p Loksbergen),
hoogte:
hyəxtə (P047p Loksbergen)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (P047p Loksbergen),
hiel:
hīl (P047p Loksbergen),
vessem:
veͅssəm (P047p Loksbergen)
|
hak [ZND m] || hiel (van de voet) [ZND m] || hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
23901 |
hiernamaals |
als ge dood zijt:
as gə doewət zèt (P047p Loksbergen)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hem heeft de aard naar zijn vader:
hem heet den aət né ze vaoder (P047p Loksbergen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|