25062 |
homp, brok, klont |
klont:
klont (P047p Loksbergen),
klot:
klot (P047p Loksbergen)
|
kluit [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hond (P047p Loksbergen),
hont (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
hoͅnt (P047p Loksbergen)
|
hond [Goossens 1b], [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hȭneŋ (P047p Loksbergen),
hōnǝŋ (P047p Loksbergen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpres:
hȭneŋprɛs (P047p Loksbergen)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
28678 |
honingslinger |
slinger:
sleŋǝr (P047p Loksbergen)
|
Centrifugeertoestel waarmee de honing uit de raten wordt verwijderd. Men kent verschillende uitvoeringen. De primitiefste vorm bestaat uit een doos met een gazen deksel, die met een paar touwen is opgehangen aan een stok (De Roever, pag. 577). Dit is een éénraamsslinger. Men kent verder een twee-, drie- en vierraamsslinger. Gewoonlijk bestaat een slinger uit een dunne, blikken trommel, waarin aan een verticale as een lichte kooi ronddraait Aan de binnenkant ervan worden de ramen met honing los neergezet. De ramen worden met de hand aangedreven, omdat machinale aandrijving voor deze lichte slingers niet is aan te raden. De overbrenging geschiedt met tandraderen, ofwel met tandrad en wormwiel, ofwel met riemschijven. Wenst men een grotere machine, dan is een z.g. radiale slinger meer geschikt. Hierin worden de ramen met de toplat naar buiten en de onderlat naar de as geplaatst. Door de centrifugale kracht wordt de honing tegen de wanden aan geworpen. Bij de radiale slingers kent men 20-, 30-, 40- en 50-raamsslingers. Door middel van een snijkraan kan men de honing die langs de slingerwand langzaam omlaag loopt via een conusvormige bodem, aftappen. [N 63, 123a; N 63, 122a; N 63, 123b; JG 1b; Ge 37, 173; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hyət (P047p Loksbergen)
|
hoofd [ZND m]
III-1-1
|
29332 |
hoofd - van het touwslagerswiel |
kop:
kop (P047p Loksbergen)
|
Het bovenste, halfcirkelvormige deel van het spinrad of touwslagerswiel. Op het hoofd bevinden zich de spinklossen waarover de snaar van het snaarrad loopt. Over de klossen gaat de pees en aan de haak van de klossen worden de hennepdraden vastgemaakt. [N 48, 29]
II-7
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoeptootert (P047p Loksbergen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
kopneusdoekje:
kopneusdukske (P047p Loksbergen),
neusdoek:
nøi̯zduk (P047p Loksbergen),
vaantje:
vainke (P047p Loksbergen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
varkenskop:
vɛrəkəskop (P047p Loksbergen)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|