id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32503 | mandenmakersmes | steekmes: stēkmɛs (Loksbergen) | Mes waarmee het uiteinde van de wissen wordt aangepunt. Zie ook afb. 272. [N 40, 44] II-12 |
32496 | mandenmakersplank | zitberd: zet˱bɛt (Loksbergen) | De plank waarop de mandenmaker zit tijdens het vlechten. Zie ook afb. 268. In Maastricht (Q 95) zat de mandenmaker op een bankje (bɛ̄ŋskǝ) en in Weert (L 289) op een stoeltje. In Stokkem (L 423) zat de mandenmaker niet op zijn knieën, maar leunde hij tegen een rugplank. [N 40, 76] II-12 |
32495 | mandenmakersschaar | wissenscheer: wesǝsxē̜r (Loksbergen) | Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.] II-12 |
33768 | manen | manen: mǭnǝ (Loksbergen) | Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9 |
18924 | manier | goesting: gòisting (Loksbergen), trek: trék (Loksbergen) | de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18148 | manken | hinken: hinkə (Loksbergen), pinken: pinkə (Loksbergen), taffelen: tàfələ (Loksbergen) | Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17984 | mankeren | mankeren: mànkijrə (Loksbergen), schelen: schilə (Loksbergen) | Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17713 | mannelijk geslachtsorgaan | prul: prul (Loksbergen), zak: zaak (Loksbergen) | mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1 |
34051 | mannelijk kalf | varrenkalf: vē̜rǝ[kalf] (Loksbergen) | [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11 |
34393 | mannelijk schaap | bok: bok (Loksbergen), weer: wēi̯r (Loksbergen) | Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12 |