21516 |
betrappen |
pakken:
pàkə (P047p Loksbergen)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
overlopen:
uivərloewəpə (P047p Loksbergen)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
boawe (P047p Loksbergen),
doppen:
dòpə (P047p Loksbergen),
soppen:
sòpə (P047p Loksbergen)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
buuk (P047p Loksbergen),
byək (P047p Loksbergen)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennoot:
buuəkeneut (P047p Loksbergen),
beukennootje:
by(3)̄i̯kənøͅkə (P047p Loksbergen)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20180 |
bevallen |
kopen:
koewəpə (P047p Loksbergen)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bəvèl (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bəvijlə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trēǝ (P047p Loksbergen)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
gecompliceerd:
gəkòmpləkijrt (P047p Loksbergen)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|