19057 |
raar, vreemd |
aardig:
oͅadəx (P047p Loksbergen),
zonderling:
ook materiaal znd 19a, 003
zonderling (P047p Loksbergen)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
raam:
rãm (P047p Loksbergen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
geraden:
kū[i}nt də gə da gerōͅə (P047p Loksbergen)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
33577 |
radijs |
radijs:
rədēͅs (P047p Loksbergen)
|
[ZND m]
I-7
|
18167 |
rafel |
rafel:
rèèfəl (P047p Loksbergen),
refel:
rɛ̄fǝl (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW]
II-7, III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
reifələ (P047p Loksbergen),
rèèfələ (P047p Loksbergen),
refelen:
rɛ̄fǝlǝ (P047p Loksbergen),
uitrafelen:
uitrèèfələ (P047p Loksbergen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel (rafelen, raffelen, reffelen, riefelen) [N 86 (1981)] || Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rèls (P047p Loksbergen)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29763 |
rakelen |
rakelen:
rōkǝlǝ (P047p Loksbergen)
|
De kolen in de oven los maken of uit de oven verwijderen met behulp van het rakelijzer. [N 98, 123; monogr.]
II-8
|
29548 |
rakelijzer |
rakelijzer:
rōkǝlējǝzǝr (P047p Loksbergen),
vuurhaak:
vȳrhōk (P047p Loksbergen)
|
Een doorgaans ijzeren voorwerp waarmee de kolen in de oven los gemaakt of uit de oven verwijderd werden. Zie ook afb. 13. [N 98, 122; monogr.] || IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11, II-8
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rameliejer (P047p Loksbergen),
rijder:
rēͅər (P047p Loksbergen)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|