e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ellende (lijden) ellende: àlèndə (Loksbergen), in de patatten zitten: in də pətètə zitə (Loksbergen), misre: məzijrə (Loksbergen) een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)], [N 85 (1981)] III-1-4
ellendig ellendig: àlèndəg (Loksbergen), triestig: tristig (Loksbergen) ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] III-1-4
els els: eͅls (Loksbergen), ęls (Loksbergen), ɛls (Loksbergen) elzenboom [ZND m] || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10, III-4-3
emmer emmer: imər (Loksbergen, ... ), iəmər (Loksbergen, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: ingəl (Loksbergen), iŋəl (Loksbergen), èngəl (Loksbergen) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engel des heren tingelus: tinelus (Loksbergen) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engelbewaarder engelbewaarder: ingəl bəwóórdər (Loksbergen) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3
engelenmis engelenmis: èngələmés (Loksbergen) Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)] III-3-3
enkel enkel: ich häm mijnən inkəl kəpoͅt gestūətə (Loksbergen), iŋkəl (Loksbergen) enkel (subst) [ZND m] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01u (1924)] III-1-1
ent, stek stek: stek (Loksbergen) [ZND m] I-7