24145 |
fitis |
pietertje:
pitərkə (K278p Lommel)
|
fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
de flambauw (K278p Lommel),
ɛn flambauw (K278p Lommel),
lantaarn (<fr.):
lantien (K278p Lommel),
meest gebruikt
en lantjen (K278p Lommel)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
flaŋk (K278p Lommel),
flanken:
flaŋkǝn (K278p Lommel)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] || Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9, II-10
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaauw (K278p Lommel),
flaaw (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
flauw (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
flawe kost (K278p Lommel),
flouw (K278p Lommel),
de u hoort men bijzonder goed
flauw (K278p Lommel)
|
flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flaaw (K278p Lommel),
kwalijk vallen:
kwalijk (K278p Lommel),
van zijn eigen gaan:
van z`n eigen gaan (K278p Lommel),
van zijn eigen vallen:
valt van zijn eigen (K278p Lommel),
van zijn klot gaan:
van zijne klot gaan (K278p Lommel),
van zijn klot vallen:
van zijne klot (K278p Lommel),
van zijn sus gaan:
van zijne sus gaan (K278p Lommel),
van zijn sus vallen:
van sijn sus (K278p Lommel),
van zijn zelve gaan:
van zə zelvən gaan (K278p Lommel)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
fletsen:
ook materiaal znd 23, 55
fletsen (K278p Lommel),
flikflooien:
flikflouəjən (K278p Lommel),
ook materiaal znd 23, 55
flikflooijen (K278p Lommel),
frotten:
cf. fr. "frotter
fròttən (K278p Lommel)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)] || vleien
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluim (K278p Lommel)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
rochelen:
rochələn (K278p Lommel),
roͅchələ (K278p Lommel),
roͅchələn (K278p Lommel)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fezelen (K278p Lommel),
fluisteren:
fluisteren (K278p Lommel),
fləsteren (K278p Lommel),
snuisteren:
snəsteren (K278p Lommel)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
22994 |
fluit |
fluit:
fluit (K278p Lommel),
fluitje:
fluitjen (K278p Lommel)
|
Fluit. [Willems (1885)]
III-3-2
|