24483 |
geknotte wilg |
knotwilg:
knotwilg (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
knotwillig (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
soets:
soets (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hersens:
Syst. Grootaers
heͅrsəs (K278p Lommel)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
gekraagde roodstaart:
Frings/IPA, omgesp.
gəkrāgdə rou̯ətsteͅrt (K278p Lommel),
roodstaart:
Frings, omgesp.
rouətstɛrt (K278p Lommel),
roodstaartje:
Frings/IPA, omgesp.
rou̯ətsteͅrke (K278p Lommel)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
kroͅlhoͅwər (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
krullenkop:
kroͅlləkoͅp (K278p Lommel),
kroͅləkoͅp (K278p Lommel),
krulletjes:
krulle`es (K278p Lommel),
krɛl-lɛ-ɛs (K278p Lommel)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge mut geld hemmen om kunnen te betaolen (K278p Lommel),
ge mut geld hemmen um te kunnen betoalen (K278p Lommel),
ge mut gèlt hemme veu te kunne betaole (K278p Lommel),
gɛ mut geld hêmmen om tɛ kunnɛn betowwɛlɛn (K278p Lommel),
gɛlt (K278p Lommel),
ik zen mè geld kwijt (K278p Lommel),
ik zê me geld kwijt (K278p Lommel),
xɛld (K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlt (K278p Lommel),
zijn: kort
ik zijn me geld kwijt (K278p Lommel),
knabben:
ps. omgespeld volgens Frings.
knabə (K278p Lommel),
knabən (K278p Lommel),
knotsen:
ps. omgespeld volgens Frings.
knotsə (K278p Lommel),
l`or:
ps. omgespeld volgens Frings.
lōͅr (K278p Lommel),
loͅr (K278p Lommel),
poen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pun (K278p Lommel),
spie:
ps. omgespeld volgens Frings.
spij (K278p Lommel)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)], [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
Frings/IPA, omgesp.
gɛ̄lə kweͅkstɛrt (K278p Lommel),
koehoedertje:
koeihujerkes (K278p Lommel),
koeihuurken (K278p Lommel),
kui(h)yiərkən (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
kuihyjərkə (K278p Lommel)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, gele —
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinebonen:
lǝpinǝbǭnǝ (K278p Lommel),
lupinen:
lø`pinǝ (K278p Lommel)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelij-en (K278p Lommel),
gelijken (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
geléiken (K278p Lommel)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
draw (eng.):
Lommel heeft dit jaar al drie draws gespeeld.
droͅu (K278p Lommel)
|
Draw.
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
op zijn zaai staan:
op zijne zaai staan (K278p Lommel),
quitte staan:
(ek stoͅn) kit (K278p Lommel)
|
(Ik sta(an)) quitte: ik win noch verlies. || quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|