22348 |
haasje-over |
bokspringen:
/
bokspringen (K278p Lommel),
krombokspringen:
krombok springen (K278p Lommel),
(ww.)
krombok springen (K278p Lommel),
/
krombok (K278p Lommel),
krombokspringen (K278p Lommel),
Ss. van krom + bok: krom(gebogen) zodat het lichaam een bok (schraag) vormt.
krombok spreŋən (K278p Lommel)
|
/ [SND (2006)] || het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] || Krombok springen: spel waarbij één of meer kinderen om beurt voorovergebogen gaan staan en over elkaar springen.
III-3-2
|
19108 |
haast |
haast:
hóst (K278p Lommel)
|
haast (is er zoveel ... bij?)
III-1-4
|
18986 |
haast hebben |
gepresseerd zijn:
gepresseerd zèn (K278p Lommel)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
hozjtig (K278p Lommel)
|
haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
heislangetje:
hêjslengske (K278p Lommel)
|
hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagelen (K278p Lommel)
|
hagelen [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
duivenei:
døͅyvən äi hloͅt (K278p Lommel),
hagelsteen:
hagəlsteiən (K278p Lommel)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (K278p Lommel)
|
hagel [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
grondhaak:
grǫnthāk (K278p Lommel),
haak:
hāk (K278p Lommel),
hak:
hak (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
hakje:
hɛkskǝn (K278p Lommel),
hiel:
hil (K278p Lommel),
kapper:
kapǝr (K278p Lommel),
krabber:
krabǝr (K278p Lommel),
patattenhaak:
pǝtatǝnhāk (K278p Lommel),
patattenhak:
patatǝhak (K278p Lommel),
pollevie:
pǫlǝvi (K278p Lommel),
pǫlǝvi-j (K278p Lommel),
talonnetje:
talǫnǝkǝ (K278p Lommel)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
Zie ook pollevie.
hak (K278p Lommel),
hiel:
heerenschoen
ne hiel (K278p Lommel),
pollevie:
pollevie (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
Hak van een schoen.
poləvi (K278p Lommel),
poləvij (K278p Lommel),
hiel van damesschoen
polleviej (K278p Lommel),
Hilzo.wel
polləvij (K278p Lommel),
Is een volledige hiel.
pollevie (K278p Lommel),
schoenhak
pòllevie (K278p Lommel),
Veroud. Fr. pont-levis > Sp. polevi. WNT XII, kol. 3180: pollevij.
poͅləvij (K278p Lommel),
talon (fr.):
Zie ook hak en pollevie.
taloͅn (K278p Lommel),
talonnetje (<fr.):
dameschoen
tallonneke (K278p Lommel)
|
De verhoging van leer onder de hiel van de voet? (hak, pollevie?)Zie tek. 126a. [N 60 (1973)] || hak (van damesschoen) || hak (van schoen) || hak van damesschoen || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || Pollevie? [N 60 (1973)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|