28683 |
honingzeef |
zift:
zift (K278p Lommel)
|
Toestel gemaakt van metalen gaas waarmee de honing gezuiverd wordt van stukjes broed, wasdeeltjes en ander afval. Bij voorkeur gebruikt men een bolvormige of puntvormige zeef. [N 63, 127a; Ge 37, 176; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
de aoren van zijne kop (K278p Lommel),
kej (K278p Lommel),
koͅp (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
[N 10 (1961)]de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
appel:
apəl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
bol:
boͅl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
ik geef u seffens een lap tegen uwe(n) bol
boͅl (K278p Lommel),
Seffens sla ik tegen uwen bol
boͅl (K278p Lommel),
kei:
ga weg met uwe kaai !
keͅj (K278p Lommel),
knikker:
kne⁄ər (K278p Lommel),
hij stootte met zijne knikker ergens tegen
kne⁄ər (K278p Lommel),
Pas op voor uwe knikker
kne⁄ər (K278p Lommel),
knotser:
ik liep met mijn knotser tegen een muur
knotsər (K278p Lommel)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
[eg]balken:
[eg]˱balǝʔǝn (K278p Lommel),
balken:
balǝʔǝn (K278p Lommel)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
hoofdberd:
høbøt (K278p Lommel),
rug:
røx (K278p Lommel),
schoft:
sxoft (K278p Lommel)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
doek:
duk (K278p Lommel),
foulard (fr.):
foulard (K278p Lommel),
neusdoek:
nyzduk (K278p Lommel),
tipsjaal:
zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.
tepšäl (K278p Lommel)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hyətkēs (K278p Lommel),
kipkap:
kepkap (K278p Lommel),
kepkáp (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
veel fijner dan preskop
kepkap (K278p Lommel)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)], [Goossens 1c (1955b)] || kipkap || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kab (K278p Lommel),
kap (K278p Lommel)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøsə (K278p Lommel),
kussen:
køsə (K278p Lommel),
oorkussen:
ōərkøsə (K278p Lommel),
oorpeluw:
vero.
jøͅrpøͅlək (K278p Lommel),
jøͅrpøͅləŋ (K278p Lommel)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)] || oorkussen
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lūīs (K278p Lommel),
løi̯s (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|