18822 |
treuren |
treuren:
tréúrən (K278p Lommel)
|
treuren
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
trijzel:
trééjzəl (K278p Lommel)
|
treuzel, talmster
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
frutselen:
freutselen (K278p Lommel),
frutselen (K278p Lommel),
taffelen:
taffelen (K278p Lommel),
trakken:
cf. WNT XVII-1, kol. 1843 s.v. "trakken (I) (andere vorm van "trekken) "talmen, dralen, blijven hangen of zeuren
tràʔən (K278p Lommel),
treuzelen:
dieë joenge ka treuzelen (K278p Lommel),
trééjzələn (K278p Lommel)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || talmen || treuzelen, talmen || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
32103 |
triplex |
triplex:
triplɛks (K278p Lommel)
|
Plaat die gevormd wordt door het kruiselings op elkaar lijmen van drie dunne lagen hout, waardoor het geheel niet kan gaan trekken of krimpen. [N 56, 7a; monogr.]
II-12
|
33892 |
troebele ogen |
(het) treurt:
trø̜̄rt (K278p Lommel)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
nen troef (K278p Lommel),
troef (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
Ge moet niet direct al uw troef afspelen. Troef draaien. Troef bekennen.
truf (K278p Lommel)
|
Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
klocht:
kloxt (K278p Lommel),
nest:
nē̜st (K278p Lommel),
nęst (K278p Lommel)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
klocht:
kloxt (K278p Lommel),
klōxt (K278p Lommel)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
kopen:
kopen (K278p Lommel),
Sub kopen.
nə slach kopən (K278p Lommel),
troeven:
troeven (K278p Lommel),
Waarom troeft ge toch niet?
truvən (K278p Lommel)
|
(Kaartsp.) Een slag kopen. || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Troeven.
III-3-2
|
29936 |
troffel |
troffel:
trofǝl (K278p Lommel),
truweel:
trǝwēǝl (K278p Lommel)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|