20367 |
verkering hebben |
kennis hebben:
kénnəs hémmən (K278p Lommel),
vrijen:
vrijt ge al lang met dat meisje?
vréjən (K278p Lommel)
|
verkering hebben || vrijen
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
steͅif fan də kaw (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
stijf van de kaauw (K278p Lommel),
stijf van de kaaw (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
(het heeft een) valling:
valeŋ (K278p Lommel),
bevangen:
bǝvaŋǝn (K278p Lommel),
verkoud:
ge zult e verkowt krijge (K278p Lommel),
ik z`n verkoud (K278p Lommel),
ik zen verkout (K278p Lommel),
ik zèn verkaawt (K278p Lommel),
verkouden:
ek zen vərka͂wən (K278p Lommel)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
I-9, III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ge zult ne kou pakken (K278p Lommel),
gè zult n kaow pa-en (K278p Lommel),
ik hem een kaaw op de bôst (K278p Lommel),
ik hem een kau op m`en böst (K278p Lommel),
ik hèm n kauw ôp de bôət (K278p Lommel),
valling:
ge goͅ en valling krijge (K278p Lommel),
ge zult een valleng oopdoen (K278p Lommel),
k hèm een valleng (K278p Lommel)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
vertuisen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərtusə (K278p Lommel),
vərtusən (K278p Lommel)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
afslān (K278p Lommel),
afzetten:
ps. omgespeld volgens Frings.
afzeͅtə (K278p Lommel),
zə zeͅn⁄ afgəzɛt (K278p Lommel)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
vərlèègən zén (K278p Lommel)
|
verlegen zijn
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
vliezen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Verliezen. [Willems (1885)]
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwǭrpǝ (K278p Lommel)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
n verschijning krijgen (K278p Lommel)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|