18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte taan (K278p Lommel),
rotte tanden (K278p Lommel)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22828 |
carnaval |
carnaval:
karnəval (K278p Lommel)
|
Carnaval.
III-3-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
carnavalstoet:
carnavalstoet (K278p Lommel),
Ss. sub carnaval.
carnavalstoet [karnəvalstut} (K278p Lommel),
stoet:
Zijt gijlie mee geweest in de stoet?
stut (K278p Lommel)
|
[Carnavalsoptocht]. || de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)] || Stoet.
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
castagnetten:
castagnetten (K278p Lommel)
|
de twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
pitsen:
petsǝ (K278p Lommel),
snijden:
snēi̯ǝ (K278p Lommel),
snęi̯ǝ (K278p Lommel),
snęi̯ǝn (K278p Lommel),
snɛi̯ǝ (K278p Lommel)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|
23887 |
catechismusboekje |
catechismus:
katəgisməs (K278p Lommel)
|
Het boekje [kategèssemes, kategèsm, katejismes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23889 |
catechismusles |
lering:
leͅrəŋ (K278p Lommel)
|
Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (K278p Lommel)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
30003 |
cement-kalkmortel |
vette metsmortel:
vętǝ mɛtsmǫrtǝl (K278p Lommel)
|
Mortel bestaande uit cement, kalk en zand. [N 30, 37d]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
metsmortel:
mɛts[mortel] (K278p Lommel),
mortel:
mǫrtǝl (K278p Lommel)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|