33802 |
achterknie |
hakken:
haʔǝn (K278p Lommel),
vars:
vi̯ɛs (K278p Lommel)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31038 |
achterlap |
bovenvlak van de hak:
bovenvlak van de hak (K278p Lommel)
|
De achterlap is het stuk leer dat dient als buitenste laag, dus als loopvlak, van de hak. Een hak is opgebouwd uit drie delen, de "omloper", de "onderstukken" en de "achterlap". Zie afb. 51. [N 60, 128c]
II-10
|
31587 |
achternaafband |
band:
(mv)
bãn (K278p Lommel),
domband:
dombānt (K278p Lommel
[(mv bãn)]
),
reep:
ręjǝp (K278p Lommel)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
stootplaat:
stoǝtplǫwǝt (K278p Lommel)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
gat:
gat (K278p Lommel),
kont:
kont (K278p Lommel),
poep:
Kindertaal.
poep (K278p Lommel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achteruit:
axtǝrø̜t (K278p Lommel),
terug-hup:
tryx yp (K278p Lommel)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achterūitgowen (K278p Lommel),
De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.
achteruitgaan (K278p Lommel),
afgeven:
De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.
afgèven (K278p Lommel),
deinzen:
De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.
deinzen (K278p Lommel),
opzij gaan:
op zij gaan (K278p Lommel),
teruggaan:
teruggowen (K278p Lommel),
wijken:
De informant geeft als antwoord ja > ?alle drie bekend.
wijken (K278p Lommel)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
heffen:
hęfǝn (K278p Lommel),
slaan:
slǫu̯ǝn (K278p Lommel)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterschoot:
ãxtǝrsxǭt (K278p Lommel),
schoft:
sxoft (K278p Lommel),
schot:
sxǫt (K278p Lommel)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bodem:
boiəm (K278p Lommel),
kont:
kōnt (K278p Lommel)
|
[N 10c (1995)]bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)]
III-1-1
|