22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L248p Lottum)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
alles:
àlles (L248p Lottum),
begaans:
begoens (L248p Lottum),
klitsen:
kletse (L248p Lottum),
murken:
murke (L248p Lottum),
spannen:
spanne (L248p Lottum),
uitschrijdens:
oetschriejes (L248p Lottum)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knijpen:
en ögske kniepe (L248p Lottum)
|
knipogen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
slabben:
slabbe (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
slabben:
slabbe (L248p Lottum)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19076 |
knoest |
noest:
noes (L248p Lottum)
|
noest [SGV (1914)]
III-1-4
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kŭŭlkes in de hand (L248p Lottum)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grø̄n (L248p Lottum),
knollengroen:
knǫlǝgrø̄n (L248p Lottum),
reuben:
rø̄bǝ (L248p Lottum),
reubenvoer:
rø̄bǝvōr (L248p Lottum)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoeep (L248p Lottum),
knuuep (L248p Lottum),
knuǝp (L248p Lottum)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19350 |
knorrepot |
knaaies:
knoajes (L248p Lottum)
|
knorrepot [SGV (1914)]
III-1-4
|