| 25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop (aarde):
huəp ɛrt (L316a Lozen),
hoopje (aarde):
huipke ɛ̄rt (L316a Lozen),
vracht:
vraxt (L316a Lozen)
|
grote hoeveelheid (bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, mouk, del) [ZND B2 (1940sq)] || onbepaalde grote hoeveelheid (vracht) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
| 22504 |
grote knikker |
schiethuif:
šēthy(3)̄f (L316a Lozen)
|
Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 22721 |
grote knikker: glazen knikker |
glazen huif:
ən dikkə glāzə hyf (L316a Lozen)
|
Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 21331 |
gulden |
gulden:
golžə (L316a Lozen)
|
een gulden [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
| 29733 |
haag |
heg:
hē̜k (L316a Lozen),
hē̜x (L316a Lozen),
hęk (L316a Lozen),
hɛk (L316a Lozen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
| 18046 |
haarenkelen |
haarenkelen:
ha.rinkələ (L316a Lozen),
harenkələn (L316a Lozen)
|
zijn enkel stuk stoten bij het lopen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (L316a Lozen)
|
hagedis [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
| 18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L316a Lozen),
vers:
vars (L316a Lozen)
|
hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
| 30094 |
halfsteense muur |
halfsteense muur:
hǫwfstē̜nsǝ [muur] (L316a Lozen)
|
Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.]
II-9
|
| 30129 |
halfsteensverband |
halfsteensverband:
hǫwǝfstęjns˲vǝrbãnt (L316a Lozen)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.]
II-9
|