e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schreeuwen schreeuwen: sxrivǝ (Lummen), sxrīǝvǝ (Lummen) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
schrobbezem schrobborstel: sxrop˂boͅrstəl (Lummen) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schuchter bang: ook materiaal znd 21, 36  baŋ (Lummen), schouw: ook materiaal znd 21, 36  sxoͅ (Lummen) schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4
schudden met de riek opschudden: ǫpsxødǝ (Lummen) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuier kleerborstel: klirboͅrstəl (Lummen) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuifijzer ijzer: ę̄ǝzǝr (Lummen), spanijzer: spanę̄zǝr (Lummen) Elk van de ijzeren staven waar het zeil aangeschoven wordt. In l 265 en l 330 was dit systeem niet bekend; in l 265 werden de zeilen met behulp van een ketting vastgezet. [N O, 5l; N O, 5m] II-3
schuilgaan van de maan jankt: de maan jankt  də mo^n jàŋt (Lummen) baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schuimspaan schuimlepel: sxoəmlēpəl (Lummen), sxoͅəmlēpəl (Lummen) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuin windvluchtig: windvluchtig (Lummen) Schuin, gezegd van het hekken. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzeegɛ.' [N O, 2n] II-3
schuld pof: ps. omgespeld volgens Frings.  pof (Lummen), schuld: sxylt (Lummen) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || schuld [ZND m] III-3-1