26169 |
de goede stand hebben |
(de roede) hangt goed:
haŋt ˲gǫǝt (P051p Lummen),
(de roede) staat goed op de wind:
(de roede) staat goed op de wind (P051p Lummen)
|
De goede stand hebben, gezegd van een roede, wanneer deze nieuw is ingebracht. [N O, 7n]
II-3
|
26602 |
de graantoevoer regelen |
graankoord regelen:
grǭnkōr rēgǝlǝ (P051p Lummen)
|
De graantoevoer naar de stenen regelen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het schoen dat aan de onderzijde in verticale richting bewogen kan worden. Hoe schuiner het schoen staat, des te meer graan tussen de stenen wordt gebracht. Er zijn verschillende methodes om de stand van het schoen te regelen. De meest verspreide methode is die met de graanstok. De graanstok, die via een touwtje aan het schoen is bevestigd, kan vastgezet worden in de groeven van de berrie. Wanneer men de graanstok achteruit zet, dan trekt het koord het schoen omhoog, zodat er minder graan gegeven wordt. De graanstok vooruit zetten betekent dat er meer graan naar de stenen wordt gevoerd. In verschillende molens kent men de graanstok niet meer. Het koord is verbonden met een tandwieltje met rem dat onder in de molen is geplaatst. Met behulp van dit tandwieltje kan de molenaar het schoen in een willekeurige positie plaatsen. Op enkele plaatsen hanteert men een eenvoudiger systeem. Het koord dat het schoen doet bewegen, is vervangen door een ketting of een leren riempje met gaatjes; op het kuipdeksel is een spijker aangebracht waarin het riempje in een willekeurige stand kan worden vastgezet. De graantoevoer vergroten leverde volgens een aantal invullers een grover, de graantoevoer verminderen daarentegen een fijner produkt op. Zie voor de specifieke benamingen voor het laten zakken respectievelijk lichten van het schoen de lemmata ɛgraan vermeerderenɛ en ɛgraan verminderenɛ.' [N O, 36j; Jan 159; N O, 19p]
II-3
|
34142 |
de grond omwoelen |
wroelen:
vrøi̯lǝ (P051p Lummen),
vrø̜u̯ǝlǝ (P051p Lummen)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
dammen:
damǝ (P051p Lummen),
treden:
[treden] (P051p Lummen)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstytǝ (P051p Lummen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
22387 |
de kaarten schudden |
ondersteken:
de koarten goed ondersteken (P051p Lummen),
schoffelen:
de koarten goed schuffelen (P051p Lummen)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
zwikken:
(de kar) zwekt (P051p Lummen)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30052 |
de kelder uitgraven |
de kelder uitschieten:
kølǝr oǝtsxɛjtǝ (P051p Lummen)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
34230 |
de melk inhouden |
optrekken:
ǫptrękǝ (P051p Lummen)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lou̯tǝ lupǝ (P051p Lummen),
luǝtǝ lupǝ (P051p Lummen)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|