e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoek van een stuk land spie: spęi̯ (Lummen) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoektouw hoekkoord: hǫkkōr (Lummen) Het touw waarmee de hoeken van de zeilen worden vastgezet. [N O, 5j; A 42A, add.] II-3
hoektroffel hoektruweeltje: hōktǝrwilkǝ (Lummen) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoepel ring: rēng (Lummen) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen reeprijden: /  rejep raaien (Lummen), ringen: renge (Lummen) / [SND (2006)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelrok reeprok: rieprok (Lummen) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: ripǝ (Lummen) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hū.st (Lummen) hoest [ZND m] III-1-2
hoge herenschoen hoge schoen: hoeg schoun (Lummen) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed buis: buis (Lummen), bø͂ͅjs (Lummen) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3