20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
buis (P051p Lummen),
bø͂ͅjs (P051p Lummen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bot:
botte (P051p Lummen)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26581 |
hol scherpen |
uitkappen:
ǭtkapǝ (P051p Lummen)
|
De groeven hol maken. [N O, 34c]
II-3
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hommel (P051p Lummen)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hond (P051p Lummen),
hoͅ.nt (P051p Lummen),
hoͅnt (P051p Lummen)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskot:
hoͅntskut (P051p Lummen)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
hǫntskē̜r (P051p Lummen)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (P051p Lummen),
hōneŋ (P051p Lummen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bá.lǝkǝ (P051p Lummen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
hoofd:
hȳt (P051p Lummen)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|