e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht, algemeen knecht: knɛx (Lutterade) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden botter kneden: [botter] knaǝi̯ǝ (Lutterade) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen pitsen: pitsche (Lutterade) knellen [SGV (1914)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen knellen: knelle (Lutterade) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
kneuzen blutsen: blötsche (Lutterade) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knie knie: knee (Lutterade) knie [SGV (1914)] III-1-1
knielbankje knielbank: de kneelbank (Lutterade), kneelbank (Lutterade) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kneele (Lutterade) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen knielkussentje: t kneelkusseke (Lutterade), kussen: t kösse (Lutterade) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen kniezen: kneesche (Lutterade) kniezen [SGV (1914)] III-1-4