19415 |
het vuur doven |
doven:
douven (Q016p Lutterade)
|
Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23618 |
het zielboek aflezen |
het zielenboek aflezen:
zealebook aafleaze (Q016p Lutterade)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20404 |
heten |
heten:
Opm. Duitse sch netals in woord Schiff.
eische (Q016p Lutterade)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
17645 |
heup |
heup:
eup (Q016p Lutterade)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
28938 |
heupwijdte, zitwijdte |
votwijdte:
vǫtwitǝ (Q016p Lutterade)
|
Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b]
II-7
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
heuvel:
heuvel (Q016p Lutterade),
⁄nen huivel (Q016p Lutterade),
hoogte:
ēūigde (Q016p Lutterade),
heu-ëgte (Q016p Lutterade),
verhoogsel:
ei verheugsel (Q016p Lutterade)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vèsch (Q016p Lutterade),
vêsch (Q016p Lutterade)
|
hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
23901 |
hiernamaals |
hiernamaals:
hiemoamoals (Q016p Lutterade)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
giege (Q016p Lutterade),
hijgen:
hiege (Q016p Lutterade),
snakken:
schnakke (Q016p Lutterade)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
ratelen:
rootele (Q016p Lutterade)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|