33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knɛx (Q016p Lutterade)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knaǝi̯ǝ (Q016p Lutterade)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitsche (Q016p Lutterade)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
knellen:
knelle (Q016p Lutterade)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsche (Q016p Lutterade)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q016p Lutterade)
|
knie [SGV (1914)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knielbank:
de kneelbank (Q016p Lutterade),
kneelbank (Q016p Lutterade)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (Q016p Lutterade)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
knielkussentje:
t kneelkusseke (Q016p Lutterade),
kussen:
t kösse (Q016p Lutterade)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kneesche (Q016p Lutterade)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|