23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastepreak (Q016p Lutterade)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (Q016p Lutterade),
vastentijd:
vastetied (Q016p Lutterade)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21284 |
vechten |
zich kempen:
(ne kemphaan).
kempe (Q016p Lutterade)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (Q016p Lutterade)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hau̯tǝn (Q016p Lutterade)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
lepsen:
lèpsje (Q016p Lutterade),
zuipen:
zŏĕpe (Q016p Lutterade)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
lodderbroek:
WNT: lodder (II), 3) lomp, flard, ook in toepassing op andere waardelooze voorwerpen, vod, lor, prul. In Brab.
ein lodderbroek (Q016p Lutterade),
wan:
vgl. WNT wan (III), 2) d) [Kemp.]: Zitvlak in een broek; -f) [Limb.]: Groot achterwerk.
wan (Q016p Lutterade)
|
een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
kols:
kòls (Q016p Lutterade),
vreterd:
vraetert (Q016p Lutterade)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
zomp:
zomp (Q016p Lutterade)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
vaire (Q016p Lutterade),
veare (Q016p Lutterade)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|