21973 |
weduwschapsspel |
wedemanspel:
widmansjpeel (Q016p Lutterade)
|
Bij gepaarde duiven, even voor het inkorven, wordt aan de in te korven duif de partner getoond (weduwschapspel)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
schtof (Q016p Lutterade),
sjtof (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)] || stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
23511 |
weekdienst |
weekdienst:
weakdeens (Q016p Lutterade)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
welmoed:
waalmood (Q016p Lutterade)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bø̄štǝl (Q016p Lutterade)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31]
I-12
|
25112 |
weerlichten |
het bliksemt daarachter:
⁄t bliksumt dao achter (Q016p Lutterade),
weerlichten:
wearleegten (Q016p Lutterade),
wéarleegte (Q016p Lutterade)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
zeebrand:
zeeëbrandj (Q016p Lutterade)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (Q016p Lutterade)
|
weer [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwouf (Q016p Lutterade)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
weis (Q016p Lutterade)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|