id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19654 | hoofdkussen | kussen: køsə (Maasbracht) | hoofdkussen [SGV (1914)] III-2-1 |
24344 | hoofdluis | beestje: beëstje (Maasbracht), #NAME? det hètj beëstjes (Maasbracht), luis: loes (Maasbracht), luus (Maasbracht) | hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2 |
18059 | hoofdpijn | koppijn: koppien (Maasbracht), koppīēn (Maasbracht) | hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2 |
33932 | hoofdstel | hoofdsel: hø̜tsǝl (Maasbracht), kopstrik: kopstrek (Maasbracht) | Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10 |
23341 | hoofdtooi van communiemeisjes | sluier: informant: wordt niet meer gedragen sluijer (Maasbracht) | Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3 |
23277 | hoogmis | hoogmis: də hu.əmɛs (Maasbracht) | hoogmis [RND] III-3-3 |
26374 | hoogsel | vlakken: vlakǝ (Maasbracht) | Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.] I-13 |
33648 | hoogte in een akker | bult: bø̜ljtj (Maasbracht) | Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.] I-8 |
23209 | hoogtijd | hoogtijd: hoigtied (Maasbracht) | hoogtijd [SGV (1914)] III-3-3 |
22164 | hooi | hooi: hø̜.i̯ (Maasbracht), hø̜i̯ (Maasbracht) | Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3 |