e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knellen duwen: duje (Maasbracht) knellen [SGV (1914)] III-1-2
kneuzen blutsen: blùtse (Maasbracht) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knevels knevels: knē̜vǝls (Maasbracht) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: kni (Maasbracht), knīē (Maasbracht), mv: kneen  knie (Maasbracht) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieholte hees: hiès (Maasbracht) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
kniezen kniezen: knieze (Maasbracht) kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen nijpen: niepe (Maasbracht) nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikkebenen doorzakken: doorzakke inne kneen (Maasbracht) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker kuls: kùls (Maasbracht), met ə køͅlsə spēlə (Maasbracht) knikker [SGV (1914)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkeren knokelen: #NAME?  knuGələ (Maasbracht), kulsen: køͅlsə (Maasbracht), met de kulsen spelen: met ə køͅlsə spēlə (Maasbracht) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2