18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slons (L377p Maasbracht)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slǭt (L377p Maasbracht)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
sluier:
informant: wordt niet meer gedragen
sluijer (L377p Maasbracht)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sloemere (L377p Maasbracht)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
pin:
penǝ (L377p Maasbracht)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
32077 |
sluitring |
rivet:
rǝvęt (L377p Maasbracht)
|
Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.]
II-12
|
17704 |
sluitspier van de aars |
gat:
gaat (L377p Maasbracht)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slurpe (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht),
slûûrpen (L377p Maasbracht)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L377p Maasbracht)
|
smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L377p Maasbracht)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|