id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21328 | groentevrouw | mooswijf: mooswief (Maasbracht) | groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1 |
21329 | grof | grof: groaf (Maasbracht) | grof [SGV (1914)] III-3-1 |
17548 | grof gebouwd persoon | grofnagel: v.e. man. eine graofnagel (Maasbracht) | zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17549 | grof gebouwde vrouw | machochel: ein megochel (Maasbracht), molenpaard: ein meulepè:rd (Maasbracht), schommel: ein schömmel (Maasbracht), struise vrouw: ein stroese vrouw (Maasbracht) | fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1 |
33321 | grond waarop de boerderij staat | goed: gōt (Maasbracht) | Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6 |
33674 | grond, aarde | aarde: ęrt (Maasbracht), grond: gronjtj (Maasbracht) | De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8 |
20346 | grootmoeder | grootmoeder: groitmooder (Maasbracht) | grootmoeder [SGV (1914)] III-2-2 |
25007 | grootte | grootte: grēūdje (Maasbracht) | grootte [SGV (1914)] III-4-4 |
33317 | grote boerderij | boerderij: [boerderij] (Maasbracht) | Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6 |
25060 | grote hoeveelheid, hoop | hoop: houp (Maasbracht), hopen (mv.): (Werkwoord). huipe (Maasbracht), (Zelfstandig naamwoord). huip (Maasbracht) | hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4 |