e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Maasbree, ... ), hoök (Maasbree) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoekschop corner (eng.): korner (Maasbree) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoepel reep: reip (Maasbree, ... ), rijp (Maasbree) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Maasbree, ... ), rijpe (Maasbree) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoest hoest: hoost (Maasbree) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: ɛr(ǝ)vǝl (Maasbree) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge rijgschoen bottine: boutinnes (Maasbree) De halfhoge schoen die indertijd door iedereen werd gedragen? (bottine?) [N 60 (1973)] III-1-3
hoge schoen met elastieken tussenstukken engelse bottine: Ingelse boutines (Maasbree) Een bottine waarvan het overleer uit een stuk bestond. Aan beide zijden van de schoen was een lap elastiek verwerkt. Zie tek. 206c (eenstuksbottine, elastiekbottine?) [N 60 (1973)] III-1-3
hogen hogen: huuge (Maasbree, ... ) de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] III-3-1
hogen, hoogjassen (kaartspel) hogen: huuge (Maasbree, ... ) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2