21303 |
buskruit |
kruit:
krōēt (L267p Maasbree),
pulver (<lat.):
polver (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30632 |
buskwast |
buskwast:
bø̜skwas (L267p Maasbree)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b]
II-9
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L267p Maasbree),
bussel:
bø̜sǝl (L267p Maasbree)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
21702 |
buur |
nabuur:
naober (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naober (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
nabuurman:
noaberman (L267p Maasbree)
|
buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
buurt (L267p Maasbree),
naburen:
de naobere (L267p Maasbree)
|
het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
kallen:
(wi-j gan kalle (L267p Maasbree),
naburen:
noabere (L267p Maasbree)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarieberg:
calvarieberg (L267p Maasbree),
calvariegroep:
calvariegroep (L267p Maasbree)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21228 |
calèche -> sjees? |
sjees (<fr.):
sieës (L267p Maasbree)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31006 |
cambreren |
cambreur inzetten:
kambrø̄r enzętǝ (L267p Maasbree)
|
Het van een cambreur voorzien van het onderwerk. [N 60, 90a]
II-10
|