e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heten heten: eite (Maaseik), hēēte (Maaseik), hijten (Maaseik), ééjtə (Maaseik) heeten [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling hoopje: hø̜i̯pkǝ (Maaseik), opper: ǫpǝr (Maaseik) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitereengooien: [uitereengooien] (Maaseik) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: eup (Maaseik), høp (Maaseik), uup (Maaseik), y(3)̄əp (Maaseik) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || heup [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
heupjicht flerecijn: fleresi-jn (Maaseik), sciatique (fr.): siatiek (Maaseik, ... ) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
heuvel heuvel: hȳvǝl (Maaseik), ȳvǝl (Maaseik) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte heuvel: eine uuvel (Maaseik), huvel (Maaseik), ənnen uuvel (Maaseik), hoogte: euchte (Maaseik), wāət ⁄n y(3)̄gdə (Maaseik) heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel hak: ak (Maaseik), hak (Maaseik), vers: veers (Maaseik), RK: Mv.? - WNT verzen...  viersen (Maaseik) hak (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): kontərvo.r (Maaseik), vers: virs (Maaseik) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: éé aart nao zi vaader (Maaseik) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2