e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoffelmachine schoffelmachine: šufǝlmǝšin (Maaseik) Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51] I-5
schoft schocht: šǫx (Maaseik), schoft: šof (Maaseik), šǫf (Maaseik) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftzadel zadel: zāl (Maaseik) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken de kar slaat: (de kar) slø̜i̯t (Maaseik), schokkelen: šoqǝlǝ (Maaseik) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders ophalen: šou(w)ərs op(h)ulə (Maaseik) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schol schol: shŏl (Maaseik) schol [Willems (1885)] III-2-3
scholekster scholekster: Frings, omgesp.  šoͅlēͅstər (Maaseik) scholekster (43 drukke zwart-witte vogel met rode bek; meest in de rivierstreek [N 09 (1961)] III-4-1
schommel rijschokkel: reischaokel (Maaseik), reisjokkel (Maaseik), riesjokkel (Maaseik), rijš(ch)okkel (Maaseik), /  ri-jsjoggel (Maaseik), ri-jsjókkel (Maaseik), ri-jsjôkkel (Maaseik), ?"[Het vraagtekent geeft aan dat de informant twijfelt aan zijn opgave; terecht: hij geeft de dialectbenaming voor schommel i.p.v. voor wip, RK]  rijsjôgkel (Maaseik), Sub rijschogkele: Met de schommel (rijschogkel) spelen.  rijschogkel (Maaseik), schokkel: /  schokkel (Maaseik), sjoggel (Maaseik), sjokkel (Maaseik), sjókgel (Maaseik), sjókkel (Maaseik), sjôgkel (Maaseik), schommel: schommel (Maaseik), /  sjommel (Maaseik) / [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. [Willems (1885)] III-3-2
schommelen rijschokkelen: Cfr. Kiliaen: Rijdschot.  rijschogkele (Maaseik), schokkelen: sjôgkele(n) (Maaseik) b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] || Met de schommel (rijschogkel) spelen. III-3-2
school school: de keinjer zeen nò sjoel (Maaseik), də kenjər zēn noa schūl (Maaseik), kènjer zeen noa choel (Maaseik), no choeil (Maaseik), moeilijk leesbaar.  de keinfer z`n nao choel (Maaseik) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] III-3-1