34155 |
verdrogen |
droogzetten:
drȳxzętǝ (L372p Maaseik),
nalaten:
nǫlǫtǝ (L372p Maaseik)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
34167 |
verdroogde kalf |
droog kalf:
dryx kalǝf (L372p Maaseik)
|
Kalf dat na afgestorven te zijn zonder bederf in de baarmoeder blijft zitten. [N 3A, 42]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
eweg:
ewêg (L372p Maaseik),
foetsie:
foetsie (L372p Maaseik),
vort:
vort (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
weg:
weg (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig zijn (weg, verdwenen, rits(e), foetsie, voert, voet) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
30596 |
verf |
verf:
vø̜rǝf (L372p Maaseik),
vɛrǝf (L372p Maaseik)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
30735 |
verflaag |
laag verf:
lǭx ˲vɛrǝf (L372p Maaseik)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
verfrommelen:
verfrommelen (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
(papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
24614 |
vergeet-mij-nietje |
vergeet-me-nietje:
vergeet-mij-nietje (L372p Maaseik),
vergiet-me-neetje (L372p Maaseik)
|
vergeet-mij-nietje [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
19597 |
vergiet |
zij:
zie (L372p Maaseik)
|
vergiet, doorslag [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
18054 |
vergiftigen |
vergeven:
vergieve (L372p Maaseik),
vergieëve (L372p Maaseik),
vergieëve(n) (L372p Maaseik),
vergiftigen:
vergiftige (L372p Maaseik)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21660 |
verhogen |
opgaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅpxun (L372p Maaseik),
opslaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅpslun (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|