25411 |
horens verwijderen |
afkappen:
āfkapǝ (L372p Maaseik)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
grendelpaal:
grɛndǝlpǭl (L372p Maaseik),
hefboom:
hɛfbǭm (L372p Maaseik),
knevel:
knēvǝl (L372p Maaseik),
sluitboom:
slūt˱bǭm (L372p Maaseik)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
orlogi (L372p Maaseik),
orlūəžə (L372p Maaseik),
’n goujən ərlūəžə (L372p Maaseik)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
dikke voet:
dikke voot (L372p Maaseik),
klompvoet:
kliompvoot (L372p Maaseik),
klompvoot (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20112 |
hortensia |
hortensia:
geen volksnamen
hortensia (L372p Maaseik)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
17847 |
hotsen |
klotsen:
klotse (L372p Maaseik),
schokkelen:
sjôgkele (L372p Maaseik),
schokken:
sjokke (L372p Maaseik),
sjokke(n) (L372p Maaseik)
|
hotsen [ZND 01 (1922)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
ha.wə (L372p Maaseik),
haawe (L372p Maaseik),
hauwe (L372p Maaseik)
|
houden [ZND A1 (1940sq)] || houden (houwen) [ZND m] || houden, houwen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
eemes gêr zeen (L372p Maaseik),
geir zeen (L372p Maaseik),
iem giën zien (L372p Maaseik),
houden van:
Hai hiljt vail van Vader en moeder, van Pa en Moo, van Nonk en Tant, van meister en naoberman, van der schrienwairker (L372p Maaseik),
he hild veul van vader en mooder, van pa en moo, van nunk en tant, van meister en nober, van den tummerman (L372p Maaseik),
hè hilt veul van vader en mooder, van pa en moo, van nonk en tant, van meister en beurman, van den schrienewirker (L372p Maaseik),
van eemes hauten (L372p Maaseik),
van emes hauwen (L372p Maaseik),
liefhebben:
leef ebbe (L372p Maaseik),
hebben: twee doffe e
eemes leef hebben (L372p Maaseik),
liefhouden:
emes leefhawen (L372p Maaseik)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || Liefhebben. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
veekoopman:
vīkǫu̯pmān (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
bosduif:
boͅs˂dou̯f (L372p Maaseik)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|