24170 |
houtsnip |
snep:
sneͅp (L372p Maaseik)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
plimp:
plømpə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splentǝr (L372p Maaseik)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtworm (L372p Maaseik),
oͅ.u̯twoͅrəm (L372p Maaseik),
memel:
mēməl (L372p Maaseik),
molm:
molm (L372p Maaseik),
worm:
weurm (L372p Maaseik)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29627 |
houweel |
hak:
hak (L372p Maaseik)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
19187 |
hovaardig |
groots:
gruuts (L372p Maaseik),
grytš (L372p Maaseik),
hoog in de bol:
hūəx i̯n də boͅ.l (L372p Maaseik)
|
hovaardig [ZND A1 (1940sq)] || hovardig
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
huichelaar:
d’es ’nən ĭjjxəlēͅr (L372p Maaseik),
schijnheilige:
dèt is eine chienheilige (L372p Maaseik),
’nə šĭjnēͅjlĭgə (L372p Maaseik)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
vel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
veͅ.l (L372p Maaseik),
veͅəl (L372p Maaseik),
vɛl (L372p Maaseik),
(mv)
vɛlǝ (L372p Maaseik)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)]
I-11, III-1-1
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
brŏbbele (L372p Maaseik),
uitslag:
oewtslaag (L372p Maaseik),
owtslaag (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (L372p Maaseik)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|