e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerderjarig meerderjarig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  meerderjorrig (Maaseik, ... ), mierderjaorig (Maaseik, ... ), mondig: munjig (Maaseik), znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  munjig (Maaseik, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || mondig III-2-2
meerkoet meerkoet: mērkut (Maaseik) meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)] III-4-1
meerscharige ploegen drieschaars: drei̯šārs (Maaseik), drieschalm: drei̯šalǝm (Maaseik) Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.] I-1
meester meester: Hai hiljt vail van Vader en moeder, van Pa en Moo, van Nonk en Tant, van meister en naoberman, van der schrienwairker (Maaseik), he hild veul van vader en mooder, van pa en moo, van nunk en tant, van meister en nober, van den tummerman (Maaseik), hè hilt veul van vader en mooder, van pa en moo, van nonk en tant, van meister en beurman, van den schrienewirker (Maaseik), me.stər (Maaseik), meister (Maaseik) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || meester [ZND 01 (1922)] III-3-1
meeuw algemeen meeuw: mieëw (Maaseik) meeuw [Willems (1885)] III-4-1
mei mei: de mei stieëken (Maaseik) de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] III-3-2
meid, dienstmeid dienstmeisje: dēnsmęišǝ (Maaseik), maagd: māx (Maaseik), māxt (Maaseik) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doornheg: zie ook ZND24, 039a/b, apart ingevoerd  deure èk (Maaseik), heggendoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  äkədūərn (Maaseik), rode kersendoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  rūəjən kiərsədøͅr (Maaseik), witte kersendoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  kiərsədøͅr, witən — (Maaseik) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || haagdoorn [ZND 01 (1922)] III-4-3
meikever bisbabel: bisbabel (Maaseik, ... ), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  bisbabəl (Maaseik), mulder: mölder (Maaseik), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  møͅldər (Maaseik) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje maagdje: mêchje (Maaseik), meidje: klei mètskə (Maaseik), méétjə (Maaseik), meisje: mèsje (Maaseik), mokkeltje: mokkəlkə (Maaseik) klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] III-2-2