25615 |
borstel waarmee het brood wordt gewassen |
borstel:
bȳrstǝl (L372p Maaseik)
|
Vraag N 29, 51 luidde: "Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?" Op grond van deze vraagstelling kwam er een aantal opgaven dat duidde op een werktuig. Deze opgaven zijn in dit lemma opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''netborstel''. [N 29, 51]
II-1
|
17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
stekəl(h)ōͅr (L372p Maaseik)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17631 |
borsten |
tetten:
tètte (L372p Maaseik)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
`ch əp n kaw op m`n bors (L372p Maaseik),
borst (L372p Maaseik),
boͅ.rs (L372p Maaseik),
ich hep ein kaw op de bors (L372p Maaseik)
|
borst [ZND 01 (1922)] || een borst [ZND A1 (1940sq)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrsnęt (L372p Maaseik)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrsrēm (L372p Maaseik),
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L372p Maaseik)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
borsrok (L372p Maaseik)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borsrok (L372p Maaseik)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
onderlijfje:
ungərlĕifkə (L372p Maaseik)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspang:
bŏrspang (L372p Maaseik)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|