e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opnieuw wannen triēren: triērǝ (Maasmechelen) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper huist: ū.s (Maasmechelen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oppoffen poffen: pofǝ (Maasmechelen) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
opspijlen stekken: stɛkǝ (Maasmechelen) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6
opstaan allez-hop: alē hǫp (Maasmechelen) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstaande randen van de vlikkenschop vlogerdkant: vlǫwgǝrtkant (Maasmechelen) [N 18, 13] II-4
opstapelen van graanzakken op een hoop leggen: ǫp ęi̯nǝn hǫu̯p lęgǝ (Maasmechelen), opeenzetten: ǫpē̜nzętǝ (Maasmechelen) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstē.kǝ (Maasmechelen) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Maasmechelen, ... ) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen rijen: ręi̯.ǝ (Maasmechelen), ringen: ręŋǝ (Maasmechelen) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3