19415 |
het vuur doven |
doven:
dauven (L332p Maasniel),
laten uitgaan:
laote oetgaon (L332p Maasniel),
uitgaan:
laot de haard mér oetchao.n (L332p Maasniel)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hemel en aarde:
Syst. WBD
heemel èn aerd (L332p Maasniel),
hete bliksem:
Syst. WBD
heite bliksem (L332p Maasniel),
Syst. WBD Appelen van de hemel en aardappelen uit de aarde.
heite bliksem (L332p Maasniel)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
opper:
ǫpǝr (L332p Maasniel)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitereengooien op spreien:
utręi̯ngōi̯ǝ ǫp˱ špręi̯ǝ (L332p Maasniel)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
issijas (L332p Maasniel)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
heugte (L332p Maasniel)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klats:
klaats (L332p Maasniel)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vae.rs (L332p Maasniel)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
hees:
Vgl. WLD III, afl. 1.1: lm. knieholte.
hees (L332p Maasniel)
|
hielstuk [konterfort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hijge (L332p Maasniel)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|