e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vuur doven doven: dauven (Maasniel), laten uitgaan: laote oetgaon (Maasniel), uitgaan: laot de haard mér oetchao.n (Maasniel) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
hete bliksem hemel en aarde: Syst. WBD  heemel èn aerd (Maasniel), hete bliksem: Syst. WBD  heite bliksem (Maasniel), Syst. WBD Appelen van de hemel en aardappelen uit de aarde.  heite bliksem (Maasniel) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heukeling opper: ǫpǝr (Maasniel) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitereengooien op spreien: utręi̯ngōi̯ǝ ǫp˱ špręi̯ǝ (Maasniel) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heupjicht ischias: issijas (Maasniel) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte hoogte: heugte (Maasniel) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] III-4-4
hevige slag klats: klaats (Maasniel) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel vers: vae.rs (Maasniel) voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hielstuk van een schoen hees: Vgl. WLD III, afl. 1.1: lm. knieholte.  hees (Maasniel) hielstuk [konterfort] [N 24 (1964)] III-1-3
hijgen hijgen: hijge (Maasniel) Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2