33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabbelen:
dabǝlǝ (L332p Maasniel)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33008 |
met de voorste vingers -zaaien |
muizezang:
mūzǝzaŋ (L332p Maasniel
[(wat je met duim en wijsvinger kunt omvatten)]
)
|
Het verspreiden van fijn zaad (zoals spurrie- en raapzaad) in kleine hoeveelheden; men neemt het tussen de "knijpvingers" en strooit het aldus uit. Voor zang in de betekenis van "bijeengenomen hoeveelheid" zie het lemma ''zang, bussel gelezen aren'' (5.2.6).
I-4
|
22641 |
met een drijftol spelen |
kokkerellen:
koekerèlle (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
dobbe (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32751 |
met een voor spitten |
graven:
[graven] (L332p Maasniel),
spaden:
[spaden] (L332p Maasniel)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
staven:
sjtave (L332p Maasniel)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
jagen:
jāgǝ (L332p Maasniel),
rennen:
rɛnǝ (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vārǝ (L332p Maasniel)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sjneebel gooie (L332p Maasniel)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
biesen (L332p Maasniel),
bieze (L332p Maasniel)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|