e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knellen duwen: duije (Maastricht), klemmen: kleume (Maastricht), knellen: knaele (Maastricht), knijpen: kniepe (Maastricht), pitsen: pitsə (Maastricht), pītse (Maastricht) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [ZND 01 (1922)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen duwen: duije (Maastricht), generen (<fr.): gĕnēren (Maastricht), klemmen: klemme (Maastricht), knellen: knelle (Maastricht, ... ), knellə (Maastricht), knellən (Maastricht), knèllə (Maastricht, ... ), pitsen: pitse (Maastricht), pitsə (Maastricht, ... ), pītse (Maastricht), b.v. sjoon.  pitsen (Maastricht), stremmen: WNT: stremmen, A) Bedr., 1) Stram maken, verstijven... [of &lt; striemen?]  stremme (Maastricht) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] || pitsen: (pijnlijk) knijpen, nijpen, knellen III-1-3
kneu heivink: heivink (Maastricht), kneuter: kneu(ter) (Maastricht), vink: vink (Maastricht, ... ), vinkje: vinkske (Maastricht), vlasvink: vlasvink (Maastricht) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: bloetsə (Maastricht), blötsde (Maastricht), blötse (Maastricht), blötsə (Maastricht), eigen spellingsysteem  blutsjen (Maastricht), Endepols  blötse (Maastricht), WBD/WLD  blötsə (Maastricht, ... ), WLD  blötsə (Maastricht), kwetsen: WBD/WLD  kwéjtsjə (Maastricht) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knevels knevels: knē̜vǝls (Maastricht) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knibbelen mikado: mīkādō (Maastricht) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: kne. (Maastricht), kne:j (Maastricht), knee (Maastricht, ... ), knēj (Maastricht), knĕĕj (Maastricht) knie [DC 01 (1931)], [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)], [ZND m] III-1-1
knieband voor een stier of kalf kniebanden: (de koe is) gǝknēbant (Maastricht) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte achter in de knie: àchter în de knē (Maastricht), hees: hies (Maastricht) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje bankje: bēnkske (Maastricht), kniebank: kneebaank (Maastricht), kniebankje: kneejbenkske (Maastricht, ... ), knielbankje: kneelbenkske (Maastricht), kneelbènkske (Maastricht), t kneelbenkske (Maastricht), t knēēlbenkske (Maastricht) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3