e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kort schortlint gatbindel: gaatbindels (Maastricht) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kortademig dempig: dɛ:mpeͅx (Maastricht), kort: kort (Maastricht, ... ), kort van aosem (Maastricht), kortasemig: kòrtaosemig (Maastricht) dempig [ZND 01 (1922)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte broek: korte brook (Maastricht, ... ), kote brook (Maastricht) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || een korte broek [N 59 (1973)] III-1-3
korte dikke wortel dikke wortel: WBD/WLD  dikke wòrtəls (Maastricht), knoest: Endepols  knoeste (Maastricht), mollenstaart: Endepols  mollestart (Maastricht), vlezige wortel: WLD  vléézigə wortəls (Maastricht) Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)] III-4-3
korte laars gamasche: kámŏsj (Maastricht), stevel: stievel (Maastricht), steveltje: stievelke (Maastricht) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
korte onderbroek? korte onderbroek: korte oonderbrook (Maastricht, ... ), onderbroek: onderbrook (Maastricht), oonderbrook (Maastricht, ... ), onderbroekje: oonderbreukske (Maastricht) Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas covercoat (eng.): whip-cord  koverkoot (Maastricht), jak: [sic]  jek (Maastricht), jekker: jekker (Maastricht, ... ), b.v. ne wolle ,- ne lere -.  jèkker (Maastricht), stoepjasje: Vgl. stopneus, AN stompneus...  stópjeske (Maastricht) [stópjeske*]: kort jasje, buisje || jekker || korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
korteling knuppel: knø̜pǝl (Maastricht) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
korter maken afsnijden: aofsnijə (Maastricht), weeg aofsnijjə (Maastricht), ⁄n weeg aofsneije (Maastricht), gerichter (bn.): geriegter (Maastricht), richten: riechte (Maastricht, ... ), snijden: snijje (Maastricht) een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)] III-3-1
kortwieken kortwieken: kǫrtwēkǝ (Maastricht), leewieken: lēwikǝn (Maastricht), stoepen: štupǝ (Maastricht) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12