e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nest nest: nès (Maastricht, ... ), mv.  nèste (Maastricht) nest [ZND m] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: nès (Maastricht), Endepols  e nes (Maastricht), nès (Maastricht, ... ), WBD/WLD  nés (Maastricht, ... ), WLD  nès (Maastricht), nèst (Maastricht), nés (Maastricht), ən nés (Maastricht), nest jongen: ideosyncr.  è nes jongen (Maastricht), worp: wurrəp (Maastricht), wörrəp (Maastricht), WBD/WLD  wörəp (Maastricht) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: bouwe (Maastricht, ... ), bouwə (Maastricht), bowwə (Maastricht), nest bouwen: nes bouwə (Maastricht), nest maken: nes makə (Maastricht), nestelen: nestələ (Maastricht, ... ), nèstele (Maastricht), nestje maken: e neske make (Maastricht), nēskə maakə (Maastricht) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestkastje nestkastje: néskèske (Maastricht), néskèskə (Maastricht) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater gauw: gaw (Maastricht), uitvliegen: oetvleege (Maastricht), oetvleegə (Maastricht), oetvlege (Maastricht), uitvlieger: oetvleger (Maastricht), vlug: vlök (Maastricht, ... ), vlök zien (Maastricht) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] III-4-1
netborstel borstel: bø̄rstǝl (Maastricht), netborstel: nętbø̄rstǝl (Maastricht), pinsel: pensǝl (Maastricht) Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.] II-1
neteldoek netelendoek: nītǝlǝdōk (Maastricht) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
netvloeistof suikerwater: sokǝrwātǝr (Maastricht), water: water (Maastricht) Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.] II-1
neus neus: neus (Maastricht, ... ), nøjs (Maastricht) neus [DC 01 (1931)], [ZND m] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) bikkel: bikkel (Maastricht), gevel: gevel (Maastricht, ... ), kokkel: kokkel (Maastricht, ... ), kōkel (Maastricht), kòkkel (Maastricht), kókəl (Maastricht, ... ), n lang kökkel (Maastricht), i.e. dikke neus.  kokkel (Maastricht), kokkerd: kókkərt (Maastricht), pintneus: Spits.  pintneus (Maastricht), platneus: (lielikke) platneus (Maastricht), tuitel: tuitel (Maastricht), i.e. lange, spitse neus.  tuîtel (Maastricht), voorgevel: vèùrgeejvel (Maastricht) neus [DC 01 (1931)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1