25150 |
opklaren |
er komt een breuk door:
opklaring tijdens een onweer. Lett/ Daar komt een breuk door. Brook is broek of breuk, hier het laatste, vgl. gebroke loch, uiteengedreven wolken, End. 51
dao kump e brook door (Q095p Maastricht),
klaren:
kläöre (Q095p Maastricht),
licht worden:
lich weurde (Q095p Maastricht),
opklaren:
opklaore (Q095p Maastricht),
opklaoren (Q095p Maastricht),
ət klört op (Q095p Maastricht),
⁄t kloart op (Q095p Maastricht),
optrekken:
optrekke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
opklaren || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
aandacht geven:
andach geve (Q095p Maastricht),
aondach geve (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
aandacht schenken:
aondag sjinkə (Q095p Maastricht),
acht geven:
ach geevə (Q095p Maastricht),
ach geve (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
in de gaten houden:
in də gaatə hawwə (Q095p Maastricht),
in de smiezen houden:
in də smiezə hawwə (Q095p Maastricht),
interesseren:
intreseere (Q095p Maastricht),
met zijn ogen open slapen:
dee sjliep mèt zien ougə oopə (Q095p Maastricht),
op zijn hoede zijn:
op z⁄n hoedə zien (Q095p Maastricht),
op zijn qui-vive zijn:
op zene kievief zien (Q095p Maastricht),
opletten:
léttə òp (Q095p Maastricht),
oplètte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
opléttə (Q095p Maastricht)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
attent:
attent (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
op zijn qui-vive:
òp zən kĭĕvĭĕf (Q095p Maastricht),
oplettend:
opléttənt (Q095p Maastricht),
òpléttənt (Q095p Maastricht),
opmerkzaam:
opmerreksaam (Q095p Maastricht),
waaks:
waaks (Q095p Maastricht)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛ.lt opma.kə (Q095p Maastricht),
opmake (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
oͅpmakə (Q095p Maastricht)
|
geld opdoen (opmaken) [RND] || op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
trekken:
trękǝ (Q095p Maastricht
[(de staart uitdunnen)]
)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
25713 |
opnemen |
bepalen van het rendement:
bepalen van het rendement (Q095p Maastricht),
opnemen:
opnømǝ (Q095p Maastricht),
opnø̄mǝ (Q095p Maastricht),
peilen:
peilen (Q095p Maastricht)
|
De werkzaamheden van de ambtenaar van financiën voor de bepaling van de te betalen accijnzen. Men stelt daartoe de bierdichtheid of densiteit (soortelijk gewicht) vast met behulp van een vloeistofweger, areometer, bierweger of vochtmeter. Als de weger op gewicht is geijkt, spreekt men van een densimeter, is deze geijkt op procenten suiker, dan spreekt men van saccharometer. De hoeveelheid bier in de ketel kan men peilen met een peilstok. [N 35, 60; monogr.]
II-2
|
19235 |
opnieuw beginnen |
opnieuw beginnen:
opnuij beginne (Q095p Maastricht),
optenieuw beginnen:
obbenuij beginne (Q095p Maastricht)
|
opnieuw beginnen
III-1-4
|
32928 |
opper |
hoop:
(mv)
hø̜i̯p (Q095p Maastricht),
mijt:
mīt (Q095p Maastricht)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (Q095p Maastricht)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
oprochelen:
oprǭxǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|