e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roof(je) (korst op een wonde) korst(je): kōōrs (Maastricht), roof(je): r"f (Maastricht), r"əf (Maastricht), rouf (Maastricht), rŏŭf (Maastricht), räofke (Maastricht), räöfke (Maastricht, ... ), do keump en - op te w...  row:f (Maastricht) een korst (roof) op een wonde [ZND 01u (1924)] || Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] || korsten (een k. krijgen, b.v. een wonde) [ZND 01 (1922)] || roof (korst op een wonde) [ZND 06 (1924)], [ZND m] III-1-2
roofvogel, algemeen arend: arend (Maastricht), roofvogel: roofvoogəl (Maastricht), rŏŏffōōgəl (Maastricht), stootvogel: stoetvoogəl (Maastricht) arend || een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] III-4-1
rooien kappen: kapǝ (Maastricht) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8
rooien met de schop of de riek, uitsteken steken: stēkǝ (Maastricht) Aardappelen uit de grond halen met handgereedschap: met de riek of de schop, met de vork of de haak. Vergelijk ook de volkskundige kaart 21 over het gebruik van gereedschap om te rooien. De riek (zie de lemmaɛs Aardappelriek en Riek Om Te Rooien) is wel het meest gebruikte gereedschap om te rooien. Daarmee wordt dan in één beweging geschud en het kruid of loof dat na het schudden aan de riek blijft hangen opzij gelegd. Als men met de schop rooit wordt de hele kluit uit de grond gehaald en later geschud. Ook hier zijn alleen de opgaven opgenomen voor zover deze afwijkend zijn van de opgave voor "rooien, algemeen". Voor uitweiden vergelijk geweide, gewei "ingewand" en du. weiden "ingewanden weghalen bij een geslacht dier". Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [JG 1a, 1b, 1c; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d3; Lu 1, 17d3] I-5
rooien, algemeen rooien: rōi̯ǝ (Maastricht), uitdoen: ūt˱dūn (Maastricht) In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c] I-5
rook blaak: bläök (Maastricht), damp: De damp van sigare De kós in de kamer niks zien vaan (=door) d¯n damp dat is miech hijj ¯n dempke  damp (Maastricht), kwalm: kwallem (Maastricht), rook: rook (Maastricht), rouk (Maastricht, ... ), De rouk van de kachel dee rouk is slech veur de ouge Dao kump väöl rouk oet de sjouw In rouk opgoon Opm: rouk dikwijls vervangen door damp  rouk (Maastricht) rook || Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
rookkanaal jacht: jax (Maastricht) De ruimte evenwijdig aan het stookkanaal waarin rook en waterdamp zich verzamelen en wegstromen naar de schoorsteen. Zie ook afb. 25. [N 98, 132; monogr.] II-8
rookklok klok: klǫk (Maastricht) Elk van de ronde gietijzeren kleppen in de bodem van het rookkanaal aan de uiteinden van de trekopeningen waarmee de luchtcirculatie in de oven wordt geregeld. Zie ook afb. 25. [N 98, 134; monogr.] II-8
rookvlees gerookt vlees: gereuk vleis (Maastricht), gerui.kvleis (Maastricht), geruik vleis (Maastricht, ... ), geruikvleis (Maastricht), gerèùk vléés (Maastricht, ... ), gerèùkvleis (Maastricht), gəruik vléés (Maastricht), ei sneijke wittebrood mète fitske geruik vleis van ¯t muiske  geruik vleis (Maastricht), plus een streepje op de o  gerök vleis (Maastricht) rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)] III-2-3
rookworst gerookte worst: E paar sjijfkes geruikde weurs  geruikde weurs (Maastricht) rookworst III-2-3