25549 |
deeg kneden met de voeten |
kweddelen:
kwɛdǝlǝn (Q095p Maastricht),
trappen:
trappen (Q095p Maastricht),
treden:
trejǝ (Q095p Maastricht)
|
Een eventueel opgegeven object "deeg" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 20c; N 6, 47; N 29, 20b; monogr.]
II-1
|
25586 |
deegbollen hun broodvorm geven |
invouwen:
envawǝ (Q095p Maastricht),
inwerken:
enwęrǝkǝ (Q095p Maastricht),
lang maken:
lānk mākǝn (Q095p Maastricht),
opmaken:
opmākǝ (Q095p Maastricht),
opwerken:
opwęrǝkǝ (Q095p Maastricht)
|
Als de bollen voldoende gerezen zijn, gaat men ze vormen tot het gewenste model. Dit houdt in dat men van de bol een deegstrook van een bepaalde lengte maakt (Schoep blz. 100). Vervolgens vouwt men de beide uiteinden van de strook naar elkaar toe. Dan vormt men een deegplak die een trapeziumvorm heeft, d.w.z. de bovenste horizontale zijde is korter dan de onderste. Tenslotte rolt men met de palm van de hand het brood in de gewenste vorm. [N 29, 36; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25582 |
deegbollen wegzetten om ze te laten rijzen |
wegzetten:
węgzętǝ (Q095p Maastricht)
|
Wanneer de bol is gevormd, laat men haar enige tijd rijzen, voordat men met het opmaken, vormen, begint. In dit lemma is er een aantal woordtypen dat benadrukt het "wegzetten", terwijl er ook een aantal is dat het accent legt op het "rijzen" of "laten rijzen". [N 29, 35a; monogr.]
II-1
|
25562 |
deegkleed |
doek:
%%meervoud%%
dø̄k (Q095p Maastricht),
meelzak:
meelzak (Q095p Maastricht),
zak:
%%meervoud%%
zɛk (Q095p Maastricht)
|
Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27]
II-1
|
25572 |
deegkleedje |
meelzak:
mēlzɛk (Q095p Maastricht)
|
Het doek of de zak waarop deeg voor verdere bewerking wordt gelegd op een werkbank. werktafel of baktrogdeksel. [N 29, 30a; N 29, 105e]
II-1
|
25551 |
deegkrabber |
coupe-pâte:
kupāt (Q095p Maastricht),
deegschup:
dē̜xšø̜p (Q095p Maastricht),
kretser:
krɛtsǝr (Q095p Maastricht)
|
Werktuig waarmee het deeg wordt losgestoken. Het gaat hier om een gereedschap dat de vorm kan hebben van een plamuurmes met vierhoekig, driehoekig, half-rond blad), een krabber of hak met half-rond blad en een schopje met een blad van uiteenlopende vorm. Volgens de informant van K 314 heeft het "krommes" ongeveer de vorm van een sikkel. Vaak is de steel van de schop van ijzer. De handgreep van het plamuurmesmodel is vaak van hout of van omgebogen metalen plaat. Vergelijk voor de woordtypen het lemma ''deegmes''. Zie afb. 18. [N 29, 21b; N 29, 21c; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25577 |
deegmes |
coupe-pâte:
kupāt (Q095p Maastricht),
deegkrabber:
dęjxkrabǝr (Q095p Maastricht)
|
Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
compassieus:
kompassieus (Q095p Maastricht),
kòmpàsjeus (Q095p Maastricht),
kómpasjeus (Q095p Maastricht),
met iemand te doen hebben:
mēt iemand tə doen hubbə (Q095p Maastricht),
moeite:
meujte (Q095p Maastricht),
onnozel:
onnuzel (Q095p Maastricht),
oon.nŭŭzəl (Q095p Maastricht),
oonnuzel (Q095p Maastricht),
troosten:
truuste (Q095p Maastricht)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19030 |
deftig |
deftig:
deftig (Q095p Maastricht),
statig:
stäötig (Q095p Maastricht)
|
deftig, van aanzienlijke stand, met de manuieren van deze stand || statig, voornaam, fier, indrukwekkend, deftig
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
betrouwbaar:
betrouwbaar (Q095p Maastricht),
degelijk:
degelijk wèrreke (Q095p Maastricht),
degelik (Q095p Maastricht),
deugdelijk:
dögdəlik (Q095p Maastricht),
grondig:
grondig (Q095p Maastricht),
groondich (Q095p Maastricht),
gròndəch (Q095p Maastricht),
gróndig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
terdege:
ter dege (Q095p Maastricht)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|