e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdgisting hoofdgisting: hōfgesteŋ (Maastricht) De eerste en belangrijkste fase van de gisting (Claessen, pag. 3. 47). [N 35, 68; monogr.] II-2
hoofdkaas geperste kop: gepeersde kop (Maastricht, ... ), gepeerzde kop (Maastricht), samengesteld uit grotere brokken en betere kwaliteit vlees dan huidvleis  gepeersde kop (Maastricht), hoofdkaas: huidkies (Maastricht), hoofdvlees: betere soort, dus met grotere stukken vlees  huidvleis (Maastricht), huidvleis van de boer, ¯t zien gekapde pieringe Veur driij sent huidvleis  huidvleis (Maastricht), mindere soor gepeersde kop waarin ook hart, lever, longen enz. verwerkt wordt is dus ook goedkoper  huidvleis (Maastricht) hoofdkaas [DC 30 (1958)] III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen begijnenkap: (begiene kap) (Maastricht), hul: höl (Maastricht), kap: de kap (Maastricht), nonnenkap: nonnekap (Maastricht) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdkussen hoofdpeluw: hø͂ͅi̯pøͅleͅŋ (Maastricht), kopkussen: kopkösse (Maastricht), koͅpkøͅsə (Maastricht), kussen: kø͂ͅsə (Maastricht) hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdluis beestje: bieskes (Maastricht), beestje op zn kop: bieskes op ziene kop (Maastricht), haarluis: idiosyncr.  haorluis (Maastricht), luis: ein loes (Maastricht), loes (Maastricht, ... ), loe‧s (Maastricht), lōēs (Maastricht), luis (Maastricht, ... ), luus (Maastricht), lôes (Maastricht), idiosyncr.  loes (Maastricht, ... ), luis (Maastricht, ... ), lòes (Maastricht, ... ), löös (Maastricht), lùis (Maastricht), idiosyncr. niet veel gebruikt  loese (Maastricht), idiosyncr. niet veel gebruikt / is helemaal verouderd en wordt nog maar zelden gebruikt  loes (Maastricht), ook in ZND BrA2, 394  lōēs (Maastricht), moek: idiosyncr. (enk) / muiken (m.v.)  muik (Maastricht), pietje: pietekes (Maastricht) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [ZND m] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppeijn (Maastricht), koppijn (Maastricht, ... ) hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
hoofdsponde kop: kǫp (Maastricht), kopstuk: kǫpstø̜k (Maastricht) De, al dan niet verwijderbare, plank aan het hoofeinde van een bed. [N 56, 178b] II-12
hoofdstel kopstuk: kopstø̜k (Maastricht) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdtooi van communiemeisjes kroontje: kruunsje (Maastricht), sluier met kroontje: sluier met kruunsje (Maastricht), sluier met kruuntsje (Maastricht) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdwort eerste aftreksel: īrstǝ ǭftrɛksǝl (Maastricht), voorloop: vø̄rlǫwp (Maastricht), wort: wort (Maastricht) De vloeistof die de eerste keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 46; N 35, 40; monogr.] II-2